Een peuter schudt al fietsend zijn hoofd ritmisch heen en weer waarbij hij ononderbroken mammammama brabbelt. Een aandoenlijk mooi tafereel, waar nog geen greintje kwaad in zit: blijkbaar intrigeert het hem waarom zijn gehandicapte buurman dit vaak doet. Onderzoekt hij vol overgave hoe dat voor hem voelt. Of, de volgende dag, hoe het is om uit alle macht hard te moeten gillen.
Die onbevangenheid raakt de schat onoverkomelijk ooit een keertje kwijt.
Tussen januari 1940 en augustus 1941 werden in nazi-Duitsland tenminste 275.000 gehandicapten getransporteerd en vergast, als onderdeel van een rijkseuthanasieprogramma. Dit werd als ‘genadedoding’ of te wel mercy killings gepresenteerd: ‘De mannen en vrouwen die geselecteerd waren voor de dood werden overgebracht naar een van de zes officiële euthanasiecentra.’
Op de traditionele koningskermis stond dit jaar een draaimolen uit mijn peutertijd. Ik herkende in een oogopslag het cabriootje waarin ik met een stiefneef achter het stuur, voorgoed dacht te kunnen verdwijnen naar een heel ander bestaan – hij had z’n moeder plechtig beloofd goed op me te passen.
Weg? Wat had ik daar zin in! Van mij had de reis eeuwig mogen duren.