Na het lezen van een aangrijpend artikel in de Groene lijkt je meest recente eigen Kafkaëske ervaring met zorgland ineens peanuts. Want vergeleken bij die tenhemelschreiende misstanden in de ouderenzorg zijn gehandicapten en hun belangenbehartigers in Nederland anno nu eigenlijk nog best goed af. Twee vriendinnen die inmiddels ook intensief mantelzorgen, maar dan voor hun oude vaders in plaats van semi-volwassen kind, weten door schade en schande wijs geworden gelukkig precies waarover ik het heb als ze me op een doorsnee dag vragen: ‘Alles goed?’ – terwijl je het hun zo zou gunnen dat ze, net zo optimistisch als die overigens best sympathieke buurvrouw vanmorgen, nog op mijn antwoord konden reageren met: ‘Nou ja, maar je hebt toch tijd zat?’
Regelmatig brainstormen we erover wat nou de beste manier is om met tenenkrommende aanvaringen variërend van machtsmisbruik tot onomwonden desinteresse bij zorgprofessionals om te gaan. Je eigen waardigheid én die van je zorgafhankelijke familielid bewaren blijkt dan toch steeds net een ander accentje te krijgen. Maar hoe verschillend en weloverwogen ons weerwoord op dergelijke kwalijke praktijken ook moge zijn, de uitkomst ervan heeft steevast veel weg van een grote loterij. Soms tref je het, en soms tref je tirannieke dovemansoren. Geen peil op te trekken.
De enige logica lijkt wel te liggen in de tegenstrijdigheid dat het nu eenmaal veel gemakkelijker kwaad bloed zet wanneer een doorsnee medemens tot veel méér zorgzaamheid in staat blijkt dan de deskundige in kwestie zichzelf ooit ziet opbrengen, dan dat het automatisch waardering en respect wekt. Wat dat betreft moet een vitale, veerkrachtig mantelzorger het gek genoeg eerder hebben van die wildvreemde voorbijganger op straat, of in een winkel, die gratis en voor niets een oprecht gemeend compliment weggeeft of er niet omheen draait je moedig en sterk te vinden, of die je anderszins een hart onder de riem weet te steken waardoor het ook lukt om jaar in jaar uit vitaal en veerkrachtig te blijven.